In het afgelopen jaar ben ik eindelijk een beetje begonnen met het ontdekken van toffe muziek van buiten Europa en Noord-Amerika, en alles wat ik (mede door aerobag) heb ontdekt uit Japan is tot nu toe erg bevallen. Over dit album daarentegen, zijn tip uit
dit topic, ben ik niet schreeuwend enthousiast. Ik denk dat de beste reden om dit onder woorden te brengen ligt in een verkenning van het woord "experimenteel". Een etymoloog ben ik niet, maar voor mij heeft het woord twee betekenissen: het op een bewuste manier inzetten van onconventionele middelen (melodieën, instrumenten, structuren) om een bepaald beoogd effect te bereiken, dan wel het op een vrije manier inzetten van onconventionele middelen, om te kijken welk effect het zal bereiken.
In mijn beleving hanteert Sakamoto op dit album vooral de tweede interpretatie van het woord. Een nummer als
Island of Woods, jammer genoeg van de langste speelduur van het hele album, lijkt één lange verkenning van de mogelijkheden van de destijds vrij nieuwe synths waar hij op speelde. Dat leidt helaas niet tot een zinderende luisterervaring: het nummer meandert naar links en rechts zonder ergens een treffende sfeer of emotie neer te zetten. Dit illustreert het risico van de "tweede definitie" van experimenteel, namelijk dat je als muzikant wel erg veel geluk moet hebben wil je dat je bijna willekeurig achter elkaar geplaatste noten en structuren een sterke emotionele indruk maken.
Hoewel andere nummers op het album conventioneler zijn qua melodie en structuur, lijken Sakamoto's synths ook daar vaak te dienen om een geluid te verkennen in plaats van een bepaald doel te bereiken. Een compositie als
Plastic Bamboo kent een veelvoud aan geinige geluidjes en onverwachte intermezzo's, maar het motief dat de ruggengraat van het nummer vormt is simpelweg niet erg veelzeggend. Om deze reden luistert het nummer lekker weg, maar trekt het tevens nooit de aandacht. Op een vergelijkbare manier zijn ook
Das Neue Japanische Elektronische Volkslied en
The End of Asia voor hun tijd innovatieve experimenten, maar melodieus wat te achteloos om bij te blijven.
Blijft over de twee hoogtepunten van het album. Het openingsnummer slaagt met vlag en wimpel in datgene wat de hiervoor beschreven nummers niet wil lukken, namelijk enerzijds met losse hand de mogelijkheden van een nieuw instrument verkennen, en anderzijds sterke composities neerzetten. De zwaar aangezette percussie maakt het een bijna dansbaar stuk muziek, en het motief geeft er vooral naar het eind van het nummer toe een vrij gelukszalige lading aan mee.
Grasshoppers is dan weer op een heel andere manier redelijk geweldig: het legt een sprankelend staccato pianoloopje à la Philip Glass tegenover een melancholische piano/synth-wals, met een heerlijk subtiele overgang tussen de twee stukken. De bewuste Japanse melodieuze invloeden die Sakamoto in zijn melodieën legt zijn hier van grote meerwaarde - de laatste minuut waarin het hele instrumentale scala wordt opengetrokken is op zichzelf al fijn, maar het zwierige motief steelt de show.
In het kort zijn meneer Sakamoto en ik het dus een beetje oneens over wat experimentele muziek nou moet betekenen. Dat is op zich niet erg: bekeken door zijn tijdsgeest druipt de innovatie van dit album af, en hetzelfde geldt voor het spelplezier dat blijkt uit de enthousiaste afwisseling van synths en geluiden. Desalniettemin merk ik dat mijn luisterplezier wel groter was geweest als hij de lijn van
Thousand Knives en
Grasshoppers had doorgezet, te weten melodie en opbouw boven het verkennen van alle hoeken van een synth.